scan handtekening edited v2

De geest terug in de fles

 

De beeldend kunstenaar Jan Rijnders (* 1935, Delft) heeft in de periode van midden 1991 tot einde 1994 gewerkt aan een serie schilderijen (16 in totaal), die in hun opeenvolging het verloop laten zien van een proces van emotionele en psychische ervaringen, die hem hevig geschokt hebben en die hij, door ze als beelden vast te leggen, heeft kunnen analyseren en verwerken.

In wezen heeft hij met zijn schilderijen en ook tekeningen (en zelfs ooit plastieken) al vanaf de jaren '60 in series gewerkt en op dezelfde wijze zijn gevoelens en ideeën over bepaalde, hem sterk aan- of tegensprekende toestanden of gebeurtenissen in de samenleving, in visuele beelden vertaald en uitgesponnen.

Die toestanden en gebeurtenissen zijn bijna altijd van rampzalige en verderfelijke of van waanzinnige en absurde aard. En ze spelen zich enerzijds af over de hele wereld (Vietnamoorlog-serie uit de jaren 70), anderzijds in de Hollandse Randstad (kettingbotsing-serie uit de jaren '80) of nog dichter bij huis, in de eigen woonbuurt van de Delftse Wippolder (begin jaren '90).

Ook de stijl waarin de kunstenaar zijn taferelen afschildert, is vanaf het begin dezelfde gebleven. Deze is misschien het best te omschrijven als een cartoonesk realisme. Hiermee worden nauwkeurig gedetailleerde en concreet herkenbare figuren van mensen, dieren en dingen in bepaalde situaties, zoals ze in werkelijkheid ook zouden kunnen bestaan, op speelse wijze en wel alsof ze in een speelgoedwereld moeten figureren, tot dienovereenkomstige proporties verkleind en vertekend.

Speels zien de voorstellingen er uit op het eerste gezicht - door de amusant humoristische vertekening - maar bij nadere observatie en beschouwing komt men tot de ontdekking dat wat speels en amusant lijkt, een ernstige, meer satirische of ook wel sardonische en soms zelfs sarcastische ondertoon heeft.

Dergelijke ondertonen klinken duidelijk door in de meest recente serie schilderijen, die Jan Rijnders de titel wil meegeven van: "De geest terug in de fles". Hij noemt ze:"beelden die over angst, agressie en onbegrip gaan, en over de bezwering daarvan".

In feite vertegenwoordigen deze ideeën het hoofdthema, waar het in zijn werk al sinds jaar en dag om draait. Steeds opnieuw geeft hij zijn reactie en commentaar weer op emoties die worden veroorzaakt door het geweld van oorlogvoering en het elkaar naar het leven staan, wat nooit uit de wereld geholpen lijkt te kunnen worden.

En telkens komt zijn conclusie op hetzelfde neer, of het nu gaat over een grote oorlog zoals de Amerikanen die in het verleden in Vietnam voerden, of dat het een, op kleinere schaal, maar eigenlijk even agressief, slaags raken betreft zoals dat in het verkeer op de Nederlandse autowegen al sinds een tiental jaren in toenemende mate aan het worden is.

Tot zover ging het over vormen van agressie en geweld, die voor de kunstenaar nog buiten de deur te houden waren en die hij daardoor vrij gemakkelijk kon relativeren, met stripverhaal-achtige humor.

Maar toen gebeurden er dingen in zijn leven, die maakten dat hij eenzelfde soort agressie en geweld aan den lijve moest ondergaan. Aanvankelijk reageerde hij zijn gevoelens daarover af in beelden van uit de lucht neersuizende parachutisten. Deze bleken echter niet, zoals bij eerste aanblik gedacht zou kunnen worden, stoere springers of vechters te zijn, maar "het waren mensen die naar beneden flikkerden" en onbewust gaf de schilder daarmee een portret van zichzelf: "daar val ik".

In een later stadium besefte hij dat hij hiermee nog niet het immense gevoel van afgrijselijk onbehagen, dat resteerde na de onthutsende ervaringen, van zich afgeschilderd had. "Ik zat kennelijk toch nog met andere onverwerkte gevoelens; van agressie, onbegrip, angst en woede en haat. Toen ik me hiervan bewust werd, liet ik het ook toe aan mezelf, door te denken: dit voel ik en hier moet een beeld voor worden gevonden".

Met dit besef begon Jan Rijnders aan de serie schilderijen, waarin hondachtige beesten de hoofdrol spelen. Een hond is voor hem: "een beest dat ik kan dresseren of dat me verscheurt, maar waar niet gewoon redelijk mee te communiceren valt". Voor hem typeert zo'n hondefiguur het best de eigenschap van redeloosheid, wat hij als het meest angstwekkende aspect ervaart van agressief en gewelddadig gedrag, en van de blinde drift die er de oerkracht van is.

De serie begint met de verschijning van de kop van een hondemonster met ontblote tanden, dat nog wat schuchter om de hoek komt kijken. Dan volgen er meerdere, en nu ronduit verfoeilijke beesten die elkaar bloeddorstig te lijf gaan en zich tevens procreëren.

Verderop in het verhaal zien we ook mensfiguren optreden, in combinatie met het kwade gebroed, waarmee de kunstenaar zeggen wil: "ik heb daar mensen met honden gecombineerd om dat, wat er daar gebeurt, een beetje dichter bij te halen. Anders zou je kunnen zeggen: ja, dat zijn van die rothonden, maar gelukkig zijn wij anders. Dat is niet zo. Het gaat over eigenschappen en gevoelens, en die zitten ook in de mens".

Zo staat de vrouw, die het ongedierte de borsten geeft, voor: "het blinde altruïsme in de mens die zich voor een ander soort wezen desnoods als een varken opstelt, en zich laat leeglebberen tot er niets meer van haar overblijft". Dat is wat ervan komt als men niet uitkijkt en dus niet voorziet dat die blinde varkentjes zich later als monsters gaan ontpoppen.

Tijdens het schilderen van deze serie, merkte Jan Rijnders dat hij aldoende bezig was met een emotioneel en psychisch schoonmaakproces. Zo wilde hij dan ook na het eerste deel, waarin hij zijn gevoelens van actieve agressie volop tot uiting had laten komen, deze ergens laten eindigen: "het op een of andere manier zien te bezweren, zodat het iets wordt, dat achter de rug is".

Zo werden de monsters van het kwaad tijdens de paring omgoten met vloeibare hars en op staande voet gestold en ingeblokt - en daarmee voor eeuwig gevangen gezet, waardoor de bezweerder kon concluderen "dat je nu zonder gevaar het kunt zien als een soort herinnering. Je kunt het niet wegdenken, maar .... het is bezworen: daar liggen die beesten dan te glimlachen".

Met dezelfde opzet werd vervolgens en tenslotte het alvoedende onmoeder-gedierte in een levensgrote bokaal op sterk water gezet - en daarmee was dan dubbel en dwars en definitief de kwade genius bedwongen en "terug in de fles".

Ank Leeuw Marcar - Delft, januari 1995

 

© 2025 Anne Rijnders